Wis 4

1Beter is het onder kinderen te zijn, en deugd te hebben, want onsterfelijkheid is in de gedachtenis derzelve, dewijl zij beide bij God en bij de mensen gekend wordt. 2Als zij tegenwoordig is, zo volgt men haar na, en gaat zij weg, zo verlangt men naar haar, en in de toekomende eeuw draagt zij een kroon, en triomfeert, nadat zij de strijd der prijzen, die onbevlekt zijn, gewonnen heeft. 3Maar de vruchtbare menigte der goddelozen zal geen voordeel doen, en wat uit onechte scheuten voortkomt, zal niet diep inwortelen, noch vaste grond zetten. 4Want hoewel zij in de takken voor een tijd weder uitspruiten, nochtans dewijl zij zeer loffelijk voortkomen, zullen zij van de wind bewogen, en van de kracht der winden uitgeworteld worden. 5De ontijdige takjes zullen rondom gebroken worden, en hun vrucht is onnut, onrijp tot spijs, en tot niets geschikt. 6Want kinderen uit onwettige bijslaap geboren, zijn getuigen der boosheid tegen hun ouders, wanneer men hen ondervraagt. 7Maar de rechtvaardige, indien hij vroeg komt te sterven, zal in de rust zijn. 8Want ouderdom is eerbaar, niet die van veel tijds is, noch die met een getal van jaren gemeten wordt. 9Maar wijsheid is de mensen dat rechte grijze haar; en een onbevlekt leven is de rechte ouderdom. 10Die God behaagd heeft, is door Hem bemind; en levende onder de zondaren werd hij weggenomen. 11Hij werd weggerukt, opdat de boosheid zijn verstand niet zou veranderen, of list zijn ziel bedriegen. 12Want de betovering der boosheid verdonkert het goede; en omdrijving van de lust keert een gemoed om, dat zonder kwaad is. 13In weinig tijds volmaakt geworden zijnde, heeft hij lange tijden vervuld. 14Want zijn ziel was de Here aangenaam, daarom heeft hij gehaast hem uit het midden der boosheid weg te nemen. 15Doch de volken zien het, en bedenken het niet, en nemen niet in overlegging, dat genade en barmhartigheid is in zijn heiligen, en opzicht over zijn uitverkorenen. 16De rechtvaardige die gestorven is, veroordeelt de goddelozen die leven; en de jeugd die schielijk voleindigd is, de veeljarige ouderdom des onrechtvaardigen. 17Want wij zullen zien het einde van de wijze, en niet bedenken wat zij over hem beraadslaagd hebben, en waartoe hem de Here verzekerd heeft. 18Zij zullen het zien en niets achten, maar de Here zal hen uitlachen. 19En zullen hierna tot een schandelijke val zijn, en tot versmaadheid onder de doden in eeuwigheid, want hij zal hen stemmeloos en voorwaarts overhangende scheuren; en hen uit de grond bewegen, en zij zullen tot het uiterste toe verwoest worden; en zullen in angst zijn en hun gedachtenis zal vergaan. 20Zij zullen in overlegging hunner zonden komen, bevreesd zijnde; en hun onrechtvaardige daden zullen tegen hen staan, en hen overtuigen.
Copyright information for DutSVVA